De Muren van Dironve
Proloog
Een flits verlicht de kamer. De kleine kamer. Met een klein bureautje. Aangevreten door de tijd. Een spiegel, waarvan de randen zijn verroest en hier en daar een stukje uit is, waardoor de houten wand erachter zichtbaar is. Een nachtkastje, met enkel een kaarshouder erop en een boek. "Wonderen van de Oude Wereld" leest de voorkant onder een laagje vers stof. Uit het boek steekt een krantenknipsel, dienend als boekenlegger. Een donderslag. Naast het kastje staat een krakend oud bed, dat al ruim 19 jaar zijn werk doet. En op dat bed zit een meisje. In kleermakerszit. Met haar dunne deken opgetrokken tot aan haar kin. Haar witte nachtjapon lijkt op te lichten in het woeste natuurgeweld dat zich buiten afspeelt. Bijna net zo woest als haar haren. Klaarwakker. Het gezicht van het meisje straalt... Een paar verdwaalde sproetjes en gebruinde huid onthullen dat ze veel uren in de zon doorbrengt. Haar mondhoeken krullen om zodra de hemel openbreekt. Als deze buien niet zo zeldzaam waren geweest, had ze nooit rechtop in bed gezeten. Maar dat waren ze wel. Grote spetters water vallen uit de lucht. Ze vallen op de korstige, droge grond. Je kunt de aarde bijna horen zuchten van de dorst die nu zo plots wordt gelest. De bomen bedanken de hemel en laten zich lachend kietelen door het water. De uitgedroogde gewassen knisperen onder het gewicht van de druppels en de wind.